Aardappelen
De aardappel komt van oorsprong van de hoogvlakten van Peru en Bolivia. Daar werd het gewas vermoedelijk al 4000 tot 7000 jaar uit een wilde plant gekweekt. Na de bloei, als de plant al begint te verwelken, worden de onregelmatig gevormde aardappelen geoogst die zich ondergronds ontwikkeld hebben. De schil die rood-, bruin-, geel-, groen- of paars-tinten kan hebben, is glad of ruw en voorzien van 'ogen' waaruit zich de jonge spruiten ontwikkelen. Er bestaan zo'n 300 aardappelrassen, die zowel in vorm, kleur, grootte als in smaak en zetmeelgehalte verschillen. Aardappelen dienen stevig en gaaf te zijn en geen uitlopers of groene plekken te vertonen.
Aardappelen worden meestal ingedeeld in twee groepen: De voorkeur voor het type aardappel verschilt per consument. De één vind een vaste aardappel niet geschikt om te koken, terwijl bij de ander daar juist de voorkeur ligt.
Kruimig:
Deze aardappelen hebben na het koken een kruimige buitenkant en zijn geschikt om te koken, bakken, frituren, poffen, pureren en in ovenschotels.
Vastkokend:
Deze aardappelen blijven stevig na het koken en zijn geschikt om te koken, bakken, frituren, voor ovenschotels, aardappeltortilla's en aardappelsalades.
Seizoen:
Er zijn veel verschillende aardappelsoorten ter beschikking, hierdoor zijn ze het hele jaar verkrijgbaar. Alleen de 'nieuwe aardappelen' zijn vroeg in het seizoen verkrijgbaar.